Als je taalverandering bestudeert, wil je je natuurlijk baseren op de spreektaal. Spreektaal is immers de taal die iemand gedachteloos bezigt, en taalveranderingen beginnen dan ook in de spreektaal. Voor het heden hoef je maar in de trein te gaan zitten om spreektaal in al zijn variatie op te kunnen vangen. Maar hoe kom je aan spreektaal uit het verleden? Bij gebrek aan een tijdmachine moet je iets anders verzinnen. Je kunt bijvoorbeeld kattebelletjes en persoonlijke briefjes bekijken. Maar die hebben we nauwelijks uit de eerste helft van de zeventiende eeuw. En dat is nu net de periode die mij het meest interesseert, omdat toen de standaardtaal werd geboren. Op dat moment kende het Nederlands nog veel variatie, want de dialecten stonden nog ijzersterk. Uit die variatie werd één vorm uitverkoren tot standaardvorm.
Bij mijn onderzoek vraag ik voortdurend: hoe sprak de gewone zeventiende-eeuwer? En voor het antwoord richt ik mij onmiddellijk tot één autoriteit: Bredero. Bredero propageerde de Amsterdamse volkstaal, de taal van het “klootjes volck vande vesten (wallen), of uyt de slopjes (arme buurten)”. Dit was de taal die hij dagelijks in Amsterdam kon horen en waar hij graag naar luisterde, als eenvoudige burgerjongen, Bredero noemde zichzelf in de voorrede van de komedie Moortje uit 1617 immers “een slecht [eenvoudig] Amstelredammer, die maar een weynich kints-School-frans in ’t hooft rammelde”. Hij kon dus maar een beetje Frans, dat hij had opgepikt op school.
Bij Bredero vind je bijvoorbeeld dat het verschil tussen na en naar, dat hoogliteraire tijdgenoten als Vondel en Hooft maakten, in de spreektaal niet bestond. In de Spaanschen Brabander uit 1617 wordt gezegd: “ick mach gaan na huys”, “na de mondt spreken”, en ook: “na veel avontuurs en loopens kreghense malkaar”.
Verder laat Bredero de plat Amsterdams pratende knecht Robbeknol zeggen: “Hy kluyft de kootjes of, veel reynder als zijn honden” (hij kluift de botjes veel schoner af dan de honden), en: “wanneer hy mijn ontmoet”; moderne taalmeesters zouden als met een rood potlood veranderen in dan, en mijn in mij.
Bredero is kortom mijn ijkpunt in taalkundige kwesties. En dan grossiert hij ook nog in sprankelende uitdrukkingen en glanzende metaforen, zoals in zijn beschrijving van de politieke troebelen:
Als de kickvors ende muys dus t'samen hassebassen,
So mocht de kuyckendief wel schielijck haar verrassen.
De kiekendief kan wel eens de lachende derde zijn als de kikvors en de muis ruzie maken!
Verantwoording
Klootjes volck vande vesten, of uyt de slopjes: http://gtb.inl.nl/iWDB/search?actie=article&wdb=WNT&id=M033967&lemmodern=klootjesvolk
Bron: De Werken van G.A. Bredero. Volledige uitgave, naar de beste oude drukken bezorgd en opgehelderd door J. ten Brink, H.E. Moltzer, G. Kalff, R.A. Kollewijn, J.H.W. Unger en J. te Winkel, Uitgave: 3 dln. Amsterdam, 1890, Verblijfplaats: UBL 3618 F 32-34; INL
Moortje uit 1617: http://www.dbnl.org/tekst/bred001moor03_01/
Spaanschen Brabander Jerolimo uit 1617:
http://www.dbnl.org/tekst/bred001spaa01_01/index.php
Nicoline van der Sijs is hoogleraar Historische taalkunde van het Nederlands in de digitale wereld aan de Radboud Universiteit Nijmegen en senior onderzoeker bij het Meertens Instituut in Amsterdam. Ze publiceerde ruim 25 boeken over historische taalkunde en etymologie, waaronder het Chronologisch woordenboek van het Nederlands (2001) en Taal als mensenwerk: het ontstaan van het ABN (2004). Ze heeft de Etymologiebank (http://www.etymologiebank.nl/) opgericht en schrijft voor Onze Taal. Sinds 2007 coördineert ze samen met Hans Beelen van de Universiteit Oldenburg een grote groep vrijwilligers die digitale tekstedities van oude Nederlandstalige werken vervaardigen voor wetenschappelijk onderzoek.
Comments